Monday, August 5, 2024

Jesus, Justice, and Gender Roles by Kathy Keller (Dutch translation): Deel 1 - Hermeneutische Noodzaak 4/5

 

Populaire argumenten om de Zwijgteksten het zwijgen op te leggen

1. De aanklacht tegen Paulus als vrouwenhater 
Deze aanklacht vindt geen steun, zelfs bij een oppervlakkig lezen van het NT. Paulus werkte samen met vrouwen, zij hielpen hem bij het bezorgen van zijn brieven, hij plantte gemeenten in hun huizen, en hij verwachtte dat zij zich volledig zouden inzetten in de kerk met hun gaven van de geest. Helaas nemen veel mensen niet de tijd om zelfs een oppervlakkige studie te maken over Paulus’ woorden en daden, en daardoor blijft deze aanklacht –die zo gemakkelijk te weerleggen is- voort onder de minder-belezen kerkmensen. 
 2. De toepassing is beperkt tot de kerk in Paulus’ tijd. 
Meer hardnekkig is de verklaring dat de eerste brief aan Timotheüs alleen geschreven was aan de kerk in Efeze, waar de Dianacultus voor lange tijd bestond. Vrouwen, die gewend waren aan godinnen en priesteressen kwamen in de kerk met een opgeblazen visie van hun status, en daardoor veroorzaakten ze problemen binnen de gemeente. Paulus schreef zijn woorden (in de eerste brief aan Timotheüs) slechts voor die bepaalde situatie en daarom zijn ze niet van toepassing op de kerk vandaag. 
Er zijn twee onoverkomelijke bezwaren voor deze visie. Eerst, alles wat Paulus (of elke andere Bijbelschrijver) schreef was gericht aan een specifieke groep mensen met een specifieke situatie. Er staat inderdaad niets in de Bijbel dat uitdrukkelijk geadresseerd is aan ‘de kerk van alle tijden, plaatsen, en culturen.” Toch werd er bij het samenstellen van de canon aangenomen dat Gods geopenbaarde waarheid toepasbaar is voor de kerk van alle tijden, omdat God zelf onveranderlijk, alwetend, en almachtig is. Daarom is Hij ook in staat om zichzelf en zijn wil bekend te maken –op zijn tijd en door de mensen die hij had voorbereid om zijn woorden over te brengen. 
De tweede moeite wordt duidelijk wanneer je aandachtig de eerste brief aan Timotheüs leest. Als er ooit een brief van Paulus is geweest waarvan gezegd zou kunnen worden dat hij geadresseerd was aan ‘de kerk in het algemeen; waar en wanneer dan ook’, dan zou het deze brief zijn. In 1 Tim.3:14-15 schrijft Paulus: “Hoewel ik binnenkort bij jullie hoop te komen, schrijf ik jullie deze instructies nu, zodat in het geval dat ik verhinderd ben, je zult weten hoe mensen zich behoren te gedragen in de familie van God; de kerk van de levende God, de pilaar en het fundament van de waarheid”. 
Deze stelling volgt direct op Paulus’ uiteenzetting van de criteria voor de verkiezing en benoeming van de ambtsdragers. Behalve een paar persoonlijke instructies voor Timotheüs over zijn gezondheid en dienst, kan de hele brief beschouwd worden als een handleiding voor het planten van kerken: Hoe zet je een kerk op als een degelijke organisatie, ingericht volgens de principes van Gods geloofsfamilie. Voorheen waren er duidelijke verschillen tussen huiskerken in verschillende streken en plaatsen. Paulus legt uit aan Timotheüs wat “hij beschouwde als normatief buiten de directe situatie.” Onder alle geschriften van het NT is deze brief wel het minst open voor de interpretatie dat het geschreven was slechts voor een specifieke situatie en dat het alleen daar toepasbaar zou zijn. Integendeel, we moeten deze brief zien als een model voor alle kerken van alle tijden en plaatsen. 
Het is interessant te zien dat 1 Kor.14 een eigen “ingebouwde generaliteitsclausule” heeft. In 14:33b begint Paulus met de opmerking dat de volgende instructies opgevolgd moeten worden “in alle gemeenten der heiligen”. Na deze instructies die –zoals aangetoond- betrekking hadden op het veiligstellen van de ware leer door de ouderlingen, schrijft hij: “Kwam Gods Woord oorspronkelijk van u? Of, bent u de enigen die het bereikt heeft? Als er iemand is die denkt dat hij een profeet is of geestelijke gaven bezit, laat hem dan erkennen dat wat ik schrijf Gods opdracht is.” (14:36-37) 
Het is duidelijk dat Paulus eerder al weerstand had ervaren tegen deze verordening, en hij maakt het duidelijk dat deze niet openstaat voor een andere interpretatie. Hij wijst erop dat het ook niet zijn eigen interpretatie is, maar ‘het bevel van de Heer’. Het ligt hier dus anders dan bij sommige plaatsen in 1 Korintiërs waar hij persoonlijke opdrachten geeft, als apostel, zoals in 1 Kor.11:1,16. Het is ook anders dan plaatsen waar hij onderscheid maakt tussen een voorschrift van de Heer (7:10) enerzijds en een van zijn eigen voorschriften (7:12) anderzijds. 
Als we accepteren dat de hele Schrift geïnspireerd is door God (1 Tim.3:16), dan zullen we niet de fout maken van een rode-letter-Bijbel, waar de suggestie gemaakt wordt dat de woorden van Jezus’ mond meer gezag hebben dan de woorden die de Heilige Geest aan de apostelen gaf. Toch is het interessant om de tekst van 1 Kor.14 te onderzoeken voor bewijsgrond voor een soort culturele einddatum voor ‘geldigheid’ (zoals je die op kruidenierswaren aantreft), die dan gekoppeld is aan een gezegde van Jezus zelf (ook als dat niet in het NT beschreven staat; Johannes geeft aan dat zoiets best mogelijk kan zijn (Joh.21:25). 
Als ik met mensen spreek die deze tekst als irrelevant te brandmerken, dan vraag ik: “Zijn er nog andere geboden van de Heer waarover jij bereid bent je oordeel te vellen?” Er staat hier wel degelijk iets dat serieus gehoorzaamd moet worden, en we moeten een manier vinden waarop we dit dan doen in onze huidige cultuur. 
3. Niet meer geldende geboden? Maar, wacht eens even! Moeten we nu echt dit ‘gebod van de Heer’ gehoorzamen? 
De meest recente poging om deze teksten te omzeilen leert dat het door de culturele verschuivingen van de laatste twee honderd jaar het nu onmogelijk is om de dingen te doen op de manier dat ze in het (verre) verleden werden gedaan. Het zou in feite verkeerd zijn in het kader van het zendingsbevel om vast te blijven houden aan sommige ouderwetse geboden en richtlijnen (ook) in het NT. Kort samengevat; dit is het “Dat was toen; dit is nu” argument. 
Een goed voorbeeld van deze gedachtegang vinden we in William Webb zijn boek “Slaves, women, and homosexuals”. Ik zal proberen het hier samen te vatten. We dachten altijd dat de Bijbel slavernij goedkeurde, en dat was ook zo. Maar God heeft ons meer licht gegeven, en daardoor beseften we dat onder deze goedkeuring van de slavernij een groter en mooier plan lag. Daarom geloven we dat ook niet meer. 
Op dezelfde manier (zegt Webb) dachten we dat de Bijbel een patriarchale, seksistische opvatting had over man en vrouw en hun rol in huis, kerk, en samenleving, en zo was het ook. Maar God heeft ons meer licht gegeven, en nu kunnen we opmerken dat de huidige culturele factoren aangesproken moeten worden met meer fundamentele beginselen van de Schrift. Zodoende kunnen we de geboden die cultureel onbehoorlijk of aanstootgevend zijn verwerpen om juist de meer fundamentele geboden te gehoorzamen die door de hele tekst begraven liggen. Webb heeft een gecompliceerd stelsel ontworpen waarbij ze steeds onderscheid moeten maken tussen geboden die we kunnen verwerpen en anderen die we moeten onderhouden. 
Dit systeem is te complex om dat uit te leggen hier. Ook is het in het kader van dit boek niet zinvol om hier een uitgebreide en systematische boekbespreking te geven. Ik wil alleen maar aangeven dat hier, alsook in andere publicaties een “Dat was toen; dit is nu” standpunt wordt ingenomen, waarbij twee fundamentele hermeneutische fouten gemaakt worden.

No comments:

Post a Comment